Voor de geestelijke gezondheid van het paard is weidegang heerlijk. Met het hoofd naar beneden hapje-stapje eten, samen met soortgenoten. Maar gras is soms helaas niet altijd goed voor zijn lichamelijke gezondheid. Hoe zit dat?
Langzaam wennen
Wanneer een paard over gaat van het stalseizoen naar het weideseizoen, is het goed om hem geleidelijk te laten wennen. Bij een abrupte omschakeling naar weidegang is te zien dat – met name in de eerste 3 dagen – de samenstelling van de darmflora verandert. Door over een periode van circa 2 weken je paard steeds langer in de wei te laten, voorkom je dat zijn darmflora van slag raakt, waardoor koliek of verzuring in de achterdarm (blinde en dikke darm) zou kunnen ontstaan.
Verstoppingskoliek
Niet alleen een plotselinge verandering in voer kan koliek veroorzaken. Het blijkt dat koliek, en dan met name verstoppingskoliek, juist vaker voorkomt bij paarden die geen weidegang krijgen. Dit kan veroorzaakt worden door een combinatie van factoren. Zo beweegt een paard in de wei meer en bevat gras veel meer water dan hooi of kuil, waardoor de darminhoud soepeler blijft.
Omega-3 vetzuren
Gras bevat relatief veel omega-3-vetzuur. Dit onverzadigde vetzuur remt ontstekingsreacties en werkt in samenhang met omega-6-vetzuur, dat ontstekingsreacties juist stimuleert. Omdat paarden zijn geëvolueerd als grazer, gaan sommige onderzoekers ervan uit dat de verhouding omega-3 : omega-6 in gras overeenkomt met wat een paard nodig heeft. Anderzijds is het niet duidelijk of nou juist de verhouding belangrijk is of juist de absolute hoeveelheden. Gras bevat 8,2 g omega-3 per kg DS (droge stof) en 3,8 g omega-6. De verhouding is dus ongeveer 2:1. Granen bevatten juist veel omega-6. Haver bevat bijvoorbeeld ongeveer 23 g omega-6 per kg DS en slechts 1 g omega-3. Lijnzaad is daarentegen een goede bron van omega-3-vetzuur en bevat maar liefst 228 g in een verhouding van 4:1 met omega-6. Honderd gram lijnzaad levert ongeveer net zoveel omega-3-vetzuur als 16 kg vers gras.
Gras en hoefbevangenheid
Wateroplosbare koolhydraten in gras, hier voor het gemak ‘suikers’ genoemd, zijn onder te verdelen in enkelvoudige of ‘korte’ suikers (zoals glucose, fructose en sucrose) en samengestelde suikers (waaronder fructanen). Enkelvoudige suikers worden opgenomen in het bloed, waardoor de insulinespiegel stijgt. Bij gevoelige dieren zoals pony’s met EMS (Equine Metabolic Syndrome), kan dit hoefbevangenheid veroorzaken. Ook fructanen kunnen hoefbevangenheid veroorzaken, weliswaar op een iets andere manier. Fructanen worden namelijk niet verteerd in de dunne darm, maar worden snel gefermenteerd in de dikke darm. Hierbij ontstaat melkzuur. Als er teveel melkzuur ontstaat, kan de achterdarm verzuren, waardoor bacteriën afsterven. Dit kan op zijn beurt hoefbevangenheid, maar ook koliek veroorzaken. Daarom is het – bij paarden die hier gevoelig voor zijn – altijd oppassen met weidegang en is overleg met de dierenarts gewenst. Paarden met acute hoefbevangenheid mogen sowieso niet in de wei.
Verschil van dag en nacht
Grassen maken suikers aan onder invloed van licht en gebruiken dit om te groeien of voor de stofwisseling. Ongebruikte suikers worden, o.a. in de vorm van fructanen, opgeslagen als reservevoorraad. Op zonnige dagen zal het gras meer suikers aanmaken dan op bewolkte dagen. ’s Nachts worden geen suikers aangemaakt, maar bij temperaturen boven 6°C gaat de groei en de stofwisseling door en gebruikt het gras de reservevoorraad die overdag gevormd is. Daardoor is aan het einde van de dag de concentratie suikers – waaronder fructanen – in gras het hoogst en tegen de ochtend het laagst. De beste tijd om gevoelige paarden te laten grazen is daarom vroeg in de ochtend.
In koude nachten staat de groei en stofwisseling van gras echter stil en neemt de concentratie suikers niet af. Daardoor zijn zonnige dagen met nachtvorst extra gevaarlijk en is het beter om gevoelige paarden dan zeer beperkt of niet te laten grazen. Ook wanneer gras een groeistilstand heeft, bijvoorbeeld door droogte of een bemestingstekort, worden de suikers niet gebruikt en zijn de concentraties hoger.
Er bestaan apps en websites die aan de hand van temperatuur en zonlicht een voorspelling doen over het suiker- en fructaangevaar. Daar kun je echter niet blind op vertrouwen, omdat zo’n app niet alle groeiomstandigheden meeneemt.
Verschillen in suikergehalte
Naast een effect van groeiomstandigheden, zijn er ook verschillen in suikergehalte tussen grassoorten. Vooral Engels raaigras, maar ook onder meer Beemdlangbloem kunnen veel fructaan bevatten. Bij Timotheegras, Rietzwenkgras, Veldbeemdgras en Kropaar zijn de fructaangehaltes gemiddeld genomen lager, maar ook deze kunnen hoge uitschieters hebben. Als je kijkt naar het totale gehalte aan suikers, dus inclusief de enkelvoudige suikers, dan blijkt dat Engels raaigras vaak het hoogst ‘scoort’. Timotheegras is een goede tweede en zit er dicht in de buurt. Bedenk daarbij wel dat de variatie gedurende het seizoen groter kan zijn dan de verschillen tussen de soorten. Ook tussen verschillende onderzoeken worden verschillen gevonden. Bovendien zijn er binnen soorten ook weer verschillen tussen hoog- en laagfructaan rassen.
Verdeling van suikers
De concentratie suikers is niet evenredig verdeeld over de hele plant. Zo bevat het onderste deel van de stengel, maar ook de toppen van de aren, meer suikers dan de blaadjes. Daarom kan een kort afgegraasde weide gevaarlijker zijn dan een weide waar het gras hoger staat. In theorie is bladrijk gras dat nog niet bloeit het best. Maar van hoger gras kan een paard weer meer eten en op die manier te veel suikers binnen krijgen. Het is dus steeds nodig om een afweging te maken.
Zandkoliek
Nog een reden om paarden niet op een kale of te korte wei te zetten, is het gevaar voor zandkoliek. Wanneer er weinig gras is, zullen de paarden elk sprietje dat ze vinden proberen te eten. Daarbij wordt het gras met wortel en al uitgetrokken of uitgegraven en het zand dat aan de wortels blijft hangen gaat mee naar binnen. Wanneer dit vaak gebeurt kan het zand zich ophopen in de darmen en koliek veroorzaken.
Giftige planten
Een weide bestaat meestal niet alleen uit grassen, maar bevat ook (on)kruiden. De meeste kunnen geen kwaad, maar sommige zijn giftig en het is belangrijk om deze te herkennen en te verwijderen. Soms zullen paarden de giftige planten vermijden als ze nog groen zijn, maar niet meer herkennen in hooi of kuil. Dit is bijvoorbeeld het geval bij Jakobskruiskruid. Andere planten, zoals boterbloemen, zijn giftig in verse toestand en worden dan vermeden, maar kunnen geen kwaad in hooi. Er zijn echter ook giftige planten die juist heel lekker zijn! Er bestaan online cursussen voor het herkennen van giftige planten. In een weiland dat goed onderhouden is en waar geen kale plekken zijn, krijgen (on)kruiden minder kans.
Schimmels en endofyten
Naast giftige planten kunnen ook schimmels vergiftiging veroorzaken. De schimmel Rhizoctonia leguminicola leeft onder meer op klaver en produceert slaframine. Slaframine zorgt ervoor dat een paard overmatig gaat speekselen. Een endofyt is een schimmel die samenwerkt met de plant. Op raaigras komt de endophyt Neotyphodium lolii voor, die het gif lolitrem B produceert. Dit gif veroorzaakt neurologische verschijnselen, waaronder ataxie. Vanwege de link met raaigras worden de ziekteverschijnselen ook wel raaigraskramp genoemd. In onze Nederlandse weides komt deze endofyt weinig voor, maar het wordt soms ‘toegevoegd’ aan Engels raaigras dat geteeld wordt voor graszaad voor sportvelden. Het gras wordt dan beter bestand tegen vraat en stoelt beter uit, maar is daardoor ook giftig. Wees daarom voorzichtig met graszaadhooi. Kies graszaadhooi van een andere grassoort dan raaigras of vraag de garantie dat de endofyt niet gebruikt is.